Er zijn van die plaatsen in Japan waar je van gehoord hebt en waarvan je dus vindt dat je DAT niet mag overslaan. Nikko is er daar een van. Maar als je dan al 14 dagen van tempels en nog eens tempels achter de rug hebt, dan ga je twijfelen. Maar ja, je MOET er toch naartoe want je wilt ook niet iets bijzonders mislopen. En dus stapte ik vanmorgen op de shinkansen bullettrein (bij het reserveringenloket krijg ik een: ‘thank you for your memo’ als ik mijn briefje met de reisplanning bij haar neerleg) en de lokale boemel voor de trip van een kleine twee uur ondanks de voorspelling van regen. Regenponcho en paraplu mee…
En ja hoor, in Nikko komt het met bakken uit de lucht. Teveel natte jassen persen zich samen in de bus voor de paar haltes naar de belangrijkste bezienswaardigheden. Ze liggen op een rijtje: de grote indrukwekkende torii en tempels van Rinno-ji (de Danbutsudo wordt gerestaureerd), Tosho-gu en Futarasan-jinja met alle kleinere er tussen in. Ze zijn fraai, met elk de specifieke aspecten maar wel een beetje ‘meer van hetzelfde’.
Waar ik wel blij van wordt zijn de kleine dingen: het luiden van een grote gong door een monnik bij de Rinno-ji, met al zijn kracht om een mooi volle ‘boing’ te krijgen. Of helemaal achterin Futarasan-jinja, waar ik een priester in mooi gewaad rituele handelingen zie verrichten voor een paar geknielde mensen.
Een torii met grote balen van iets, enorme muren van teksten in hout gekerfd en een pad met kleine pagodelantaarns verbinden de tempels.
In vol ornaat van regenponcho over rugzak, wat me doet lijken op een verregende gebochelde van de Notre Dame doe ik het centrale rondje en dwaal over verlaten trapjes. De langere wandeling naar de Kanman-ga-Fuchi doe ik vanwege de regen niet.
Op de terugweg doe ik de mooie rode Shin-kyo brug aan. Die is weliswaar afgesloten maar wel een blik waard. Ik loop terug naar het JR Nikko station, een flinke wandel, in de hoop op wat lekkers te eten. En net voor het station zit er een luxe uitziend sushi restaurantje. Binnen blijken er alleen een oud mannetje en vrouwtje te werken. Ik eet er vreselijk lekkere verse sushi, voor het eerst hier met pickled rettich, met een misosoep die in Japan trouwens beduidend lekkerder is dan in NL en in dit geval gevuld is met kleine schelpdiertjes. met de twee koppen gratis thee zit ik zo vol dat ik mijn ene been amper nog voor het andere krijg.
Inmiddels rochel ik zo hard en rauw dat ik me geneer… Net als dat je je er in een Arabisch land op den duur bewust van wordt dat je je haar niet bedekt, zo voel ik me hier schuldig dat ik de enige rochelaar ben (en dan ook nog zoveel heftiger) die niet met een mondkapje loop. En dus loop ik continu in een zakdoek te hoesten, die ik gelukkig bij me heb. Hopend dat ze niet denken: viezerik!