Na gisteren maar 2 uur geslapen te hebben, haal ik de schade flink in: bijna 12 uur in één ruk doorgeslapen. Een beetje overmoedig bedenk ik dat ik lopend naar de oude stad ga, maar als ik er na 40 minuten nog niet ben, spring ik alsnog in een taxi. Een taxi die de weg niet weet. En dus kom ik 2 minuten te laat aan in plaats van 10 minuten voor vertrek. De trip vandaag zou met een groep van 5 Dubai’ers en 1 Pakistaan zijn. Alleen komen de Dubai’ers met z’n zevenen, passen we niet met zijn allen in de bus en dus eindigen de Pakistaan en ik met de gids als chauffeur en gaat de rest zonder gids in de minibus. Goeie deal, een bijna-privé-chauffeur dus weer.
Met een uur vertraging scheuren we Tbilisi uit. In hoog tempo vliegen we langs futuristische gebouwen, tussen oude Oostblok kolossen en hier en daar een mooi, statig, niet afbladderend gebouw. Langs de grote Tbilisi mall. Ik snap de haast niet helemaal, maar dat wordt later op de dag wel duidelijk. Net buiten de stad tanken we met het geld dat ik net bij de derde ATM gepind heb (de eerste 2 zitten achter gesloten deuren).
Het eerste stukje is ’t zelfde als gisteren. Tot we op de Georgian Military Highway komen: een lange weg die de verbinding met Rusland legt en goed genoeg zou zijn voor troepenbewegingen (en naar ik me heb laten vertellen, goed genoeg om er vliegtuigen op te laten landen). De weg is niet bepaald ’t landelijke idee dat ik bij het noorden had, maar het is verdraaid comfortabel, dat wel.
Tegen de bergen zien we veel koeien, heel veel koeien. Zelfs op straat moeten we er soms omheen laveren. En schapen, honderden zo niet duizenden schapen tegen de bergwanden. Ik word er helemaal blij van. Het voordeel van een gewone auto is het tempo, het voordeel van je eigen chauffeur: je kunt stoppen wanneer je wilt en even van het uitzicht genieten. Het eerste, schitterende, uitzicht is dat over het Zhinvali stuwmeer. Wie had gedacht dat water zo blauw kon zijn. Minerale afzettingen, schat ik in. Prachtig! Wat een kleuren, en dan die groene en bijna zwarte heuvels en bergen er omheen.
De tweede stop is al net zo mooi: het Ananuri kasteel met kerk. Hoofddoek om (zelf meegebracht), omslagrok om (uit zo’n mand bij de ingang). Wat is ’t hier druk, het is een ideaal uitstapje voor mensen uit Tbilisi, zo op zondag. Achter het gebouw luidt een man de enorme klok. No priest, zegt Bekah, de gids. En hij neemt ons mee naar een toren, die zo dicht op andere gebouwen staat, dat je er alleen met pijn en moeite in kunt komen en dus vooral heel makkelijk de vijand buiten kunt houden. Daar is veel hier op gericht: het buiten de deur houden van vijanden. Ook hier is ’t uitzicht over het meer prachtig. Maar heel lang de tijd hebben we niet, we hebben haast! De Pakistaan zijn we inmiddels kwijt, die is op jacht naar een kop koffie. We vinden ‘m op de overvolle parkeerplaats terug.
Vervolgens rijden we omhoog richting Gudauri. De wegen zijn lang maar goed. Ze stijgen snel. Het uitzicht over de bergen is overal prachtig, zeker met die kuddes tegen de hellingen. Een herder loopt hier en daar met een lange stok bij zijn vee.
Buiten wordt het kouder, naarmate we hoger komen. Op een hoog punt op de pas zit een viewing platform. Lokale dames verkopen er honing uit de regio en prullaria. Een uitgedoofd paard staat naast de honingkraam: een ritje onder dit Russian-Georgian Friendship monument behoort tot de mogelijkheden. Het zadel bestaat uit wat losse matten en kussens met een riem erom. Als Bart later de foto ziet, vraagt ‘ie waarom ik dat ‘coole zadel’ niet meegenomen heb.
Na wat mooie uitzichten en lekker ademen in de frisse lucht, stijgen we nog verder. We komen, in hoog tempo, door Gudauri. Gudauri is een bekend wintersportoort in dit deel van Kazbegi, op zo’n 2100 meter hoogte. Sinds Zuid-Ossetië zich heeft afgekeerd van Georgië zijn de grenzen dicht, en daarmee zijn de mooiste skioorden onbereikbaar. Gudauri is daarna de beste optie. Ik kan me er weinig bij voorstellen, maar met sneeuw (vanaf ca. december) ziet het er vast heel anders uit.
Bekah wijst me op een aantal kruisen en begraafplaatsen: tweede wereldoorlogstrijders die zijn omgekomen zijn hier begraven. Ik schaam me diep dat ik niet eens wist dat de tweede wereldoorlog tot hier helemaal gevochten is. Niet een link die ik in mijn jeugd legde, in ieder geval.
Na nog meer bochten en stijging, komen we uiteindelijk aan in Stepantsminda, het vroeger Kazbeg. Hier parkeren we de auto en gaan bij een mevrouw thuis een lunch eten. Die lunch is één van de redenen waarom ik voor Envoy gekozen heb vandaag: echt bij een local thuis! Wij worden onder een groot zeil in de achtertuin neergezet. De tafel wordt snel volgepakt met eten: bietensalade, een goddelijke wortelsalade, natuurlijk kaas, vers brood, een soort ratatouille, een vegetarische minestrone-achtige soep en heel erg lekkere aubergines met walnootsaus. Ik vind niet alles even lekker, maar er is zoveel dat wel erg lekker is! Genieten! Met een briesje vanaf de bergen, de jas dichtgeknoopt tegen de kou maar genieten van de heldere lucht. Als ik helemaal voldaan, het mopperen van de Pakistaan dat het eten niet pittig genoeg is uitzettend, van de lunch kom, drukt de mevrouw me nog gauw een fles dragonlimonade in de tas. Het knalgroene goedje smaakt bijzonder lekker. Ik krijg de fles omdat ik geen alcohol drink en ze doet alsof ik daardoor ernstig te kort kwam, deze lunch. Ze moest eens weten hoe blij ik hier van wordt!
Deze mevrouw heeft, waarschijnlijk dankzij of misschien wel vóór de toeristen een toilet binnen, het oude buitentoilet (voor henzelf, vermoed ik) is er ook nog gewoon. Volgens Bekah heeft 90% van de mensen hier, buiten de stad, het toilet en zelfs de badkamer nog buiten. En koud wordt het hier wel. Brrrr.
Het dorp zelf is zo gaaf: dikke varkens zitten binnen een soort houten omheining en wroeten ik de dikke modder. Koeien lopen over de steile straatjes. Onderaan in het dorp staan de stoere jeeps met onverschrokken mannen klaar om toeristen en locals alike naar boven te vervoeren. Een flink aantal mensen gaat te voet, maar dat is een klim van twee uur.
Op een karrespoor met ernstige kuilen en diepe sporen, ter breedte van één auto, is ’t een af en aanr rijden van auto’s. Doodeng, want op de plekken waar naar boven rijdende en naar beneden rijdende auto’s elkaar moeten passeren, staan we soms met de wielen op het randje van een ravijn. Pittige ravijnen, niet een zielige 10 meter maar echt tientállen meters. Onze chauffeurs weten gelukkig wat ze doen. Desalniettemin schiet er een wandelaarster met beide benen onder onze auto en vermijdt ze letterlijk op centimeters overreden te worden.
Iedereen is verstijfd van schrik. Onze chauffeur hersteld snel. Hij moppert flink over het oponthoud dat we oplopen doordat twee koeien op hun dooie akkertje oversteken, langzaam gras kauwend, zonder de hektiek van veel te veel auto’s op te smalle weggetjes op te merken, lijkt het.
En dan blijkt waarom Bekah haast had. De wolken waar we in leken te rijden, zijn boven op de berg ineens omgeslagen in een miezerende natte bende. Dat had ie voor willen zijn, niet gelukt dus.
En dan krijg ik kramp (ja ja, te gulzig gegeten bij de lunch, ik weet het). Op het terrein staan twee grote plastic toiletunits. Van een staat de deur er los voor, maar ’t blijkt uiteindelijk de minst erge optie. De poep en vuilnis in die mét deur komen boven het gat uit, de plank ervoor buigt vervaarlijk door en met de vochtige lucht komt ook de stank in golven over me heen. Mind over matter, mind over matter, ik kan dit, ik kan dit!
Opgelucht beklim ik even later de Gergeti Sameba. De kerk wordt omschreven als ‘sereen’ maar met de drommen toeristen, is ’t verre van dat. Mooi is ’t wel. Ondanks de regen en ondanks de mensen. Nee, juist dankzij de mensen, in dit geval. Zien hoe ze zo van uit het diepste puntje in zichzelf hun religie belijden… onvoorstelbaar.
Bekah lacht als ik mijn regenponcho heb aangedaan: geen hoofddoek en rok nodig, voldoende bedekt voor zelfs de meest orthodoxe gelovige. Hij en de Pakistaan zompen inmiddels in hun kleren, Miep de Nederlandse voorbereide doos houdt het dankzij poncho en paraplu lekker droog, hahah.
Terug in de auto stomen de ramen binnen no time vol. Bekah zegt tegen me: ik zei toch, don’t use the toilet. Zijn uitleg: minstens 2000 mensen bezoeken per dag de Gergeti-kerk, een gedeelte ervan gebruikt het toilet, maar niemand maakt het ooit schoon. Point taken! Makkelijk in mijn top vijf van goorste toiletten ooit, maar wie maakt zich daar druk om, op zo’n fantastische trip!
In de regen gaan we ook weer naar beneden. Het pad is nu nog verraderlijker en nog harder hotsend en klotsend rijden we weer naar beneden. Nog strakker langs de ravijnen, want nu langs de buitenrand. Not for the faint of heart, laat ik maar zeggen. Ik vind ’t stiekem wel cool!
In het dorp stappen we uit de 4WD en stappen we over in de auto. Voor die tijd dool ik nog even rond, halfhartig want zelfs de varkens hebben zich verschanst vanwege de regen. Ik kan het niet opbrengen om op zoek te gaan naar het café van de reisgenoten op de vlucht, die mijn taxi voor me wisten te verplaatsen naar midden in de nacht. Sorry, sorry, dat ik niet zo sociaal ben!
Dankzij mijn goede nachtrust val ik niet één keer in slaap en voer op de lange terugweg goede gesprekken met gids Bekah, die in het dagelijks leven jurist is. Hoog op een berg zie ik ineens een varken geslacht worden. Huh? Waarom, hoezo? Maar daar heeft de gids geen uitleg over. Iets religieus misschien?, oppert hij. De rit terug is net zo mooi als de heenweg, en biedt geheel nieuwe uitzichten doordat we de andere kant op rijden.
Onderweg kopen we nog een pot honing (voor de eigenaresse van de guesthouse, cruisen we tussen nog meer schapen door, stoppen we bij een soort restaurantje waar enorme hoeveelheden kaas vanuit de achterkant van een auto verkocht en het restaurant ingesleept worden. Grote shasliks liggen op een knapperend vuurtje. Een hond formaat leeuw met dito wilde bos manen (shit, is dat die leeuw die tijdens de overstromingen ontsnapt is???) komt aan lopen. Uitermate relaxed ook, maar dat is niet verwonderlijk als je dat formaat hebt. De honden zijn hier sowieso bizar groot, en gevaarlijk uitziend. Op die clips door hun oor na, dat ziet er gewoon zielig uit voor een hond: zo’n grote clip zoals bij ons schapen en koeien hebben. ’s Lands wijs, ’s lands eer.
Wederom in hoog tempo (maar op een terugweg mag dat) rijden we in een paar uur terug naar Tbilisi. Bekah dropt me netjes in het nieuwe hart van de stad, bij metro Marjanishvili, waar vandaan mijn kamer nog geen 10 minuten lopen is. Ik ga voor makkelijk en eet een snel broodje.
Door het late vertrek is ’t al een uurtje of acht, dus ik doe een snel rondje modern hart van de stad, voor ik door het pikkedonker terugloop. Straatverlichting is een luxe, en aan luxe doen ze hier niet echt.
Het eerste stukje is nog druk, achter de hoofdstraat gaan de mooie gevels over in afbrokkelend, armoedig verval. De oudere dames verkopen panty’s, sokken, los fruit of kruiden vanuit nisjes langs de straat, vanaf een tafeltje of zittend op een krukje met de tassen voor zich. Uit warme ramen van de broodbakkers trekt de geur van lekkere baksels over straat: in soorten en maten, zonder vulling of met dik gesmolten kaas.
Het laatste stuk terug is een uitdaging, ik ken de weg niet, dus loop op goed geluk en een klein beetje postduivengevoel terug omhoog, manoevrerend tussen de omhooggedrukte tegels door boomwortels en enorme gaten in de stoep, blij als er een auto voorbijrijdt en even bijlicht. In een vervallen straat denk ik het metalen hek van mijn homestay te herkennen, en ja hoor, het hoekje om en daar zit het hekwerk voor mijn trap het souterrain in. Na al dat vocht in de lucht is mijn kamer lekker warm, met een groot glas thee uit mijn privékeukentje kom ik even bij, voor ik wéér op tijd mijn bed induik.
Wat een waanzinnig mooie, indrukwekkende en enerverende dag!