De afgelopen dagen heb ik bijzonder veel tijd op het strand doorgebracht maar het héle strand vol vissers, dat heb ik niet meer gezien na zaterdag. Sterker nog, zondag was het strand vrijwel leeg, pas tegen de avond kwamen de lokale (welgesteldere) Morondavers naar ‘t strand voor wat family fun.
Bij Chez Maggie at ik op de laatste dag een enorme schaal met wel 4 krabben leeg, de knoflookboter druipend van mijn kin en handen. Wat een gepriegel, maar wat lekker!
Op maandagochtend, voor mijn vlucht naar de hoofdstad Tana, ga ik lekker vroeg nog gauw even voor een flinke strandwandeling. Als ik oversteek bij La Corail, tussen de vissersvrouwen door die hun kinderschare op orde brengen vanuit de rieten hutten, word ik als altijd vriendelijk begroet: Bonjour madame! Ca va? De kindjes voetballen weer met een bal die ze hebben gemaakt uit lompen, met plastic touwtjes eromheen om de boel bij elkaar te houden.
Als ik het strand op loop, zie ik in de verte een hondje gekke dingen doen op de rotsen. En meteen ziet ze mij ook en trekt een sprintje, linea recta, naar mij toe. Ik schat in dat de honden hier een toerist op een kilometer afstand herkennen, omdat ze waarschijnlijk geaaid worden en eten krijgen toegestopt. Alle waarschuwingen over honden aaien (rabies) verdwijnen als ze volop kwispelend rond me loopt en tegen mijn been begint aan te drukken: hee, let eens even op, ik wil geaaid worden. Ze heeft een wond op haar koppie en op haar poot, en een grappige borstel op de rug als een ridgeback. En ze is superschattig. Als ik doorloop, drentelt ze kwispelend om me heen en als ik haar achter d’r oren kriebel, kukelt ze bijna omver. Te schattig. Een paar Malagasy kijken me aan alsof ik gek ben, omdat ik in ‘t Nederlands tegen haar praat. Ze loopt het hele strand af, tevreden met een paar aaien zo nu en dan want iets lekkers of iets om te spelen heb ik niet bij me. Uiteindelijk is ze te ver van haar territorium en blijft ze stil zitten, me nakijken. Jaiks!
De lokale bevolking is niet zo gek met honden, gisteren zag ik nog een vrouw die een ieniemienie-kleine puppy als een soort voetbal gebruikte en ‘m wel 6x achter elkaar schopte. Ik werd zo kwaad dat ik zat te vloeken en de taxi-be wel uit wou vliegen. De Malagasy naast me keek me verwonderd aan.
Maar goed, om half 11 word ik opgehaald om naar de luchthaven gebracht te worden. Een klein gebouw met twee ruimtes, that’s it. Pas net voor de vlucht word ik er door het gesprek van een Malagasy met een Duitse aan herinnerd dat Air Madagascar op de zwarte lijst staan. Maar tja, 20 uur opgevouwen in een taxi-brousse was ook niet echt een optie. Precies een uur na het opstijgen landen we in een koud Antananarivo (Tana), 10 hele graden verschil minimaal. Ook nu staat de shuttle van Navette Adema voor de deur klaar en vertrekken we binnen een paar minuten. De shuttle is niet een shuttle zoals normaal van hotels, het is de lokale variant (maar wel luxer dan een taxi-be, haha): je geeft hier je bestemming binnen Tana op, en dan word je op je plek gedropt. En dat voor maar 2,80 euro. (Ter vergelijk, een taxi naar de souvenirmarkt in de buurt van de luchthaven kost al 5 tot 8,50 euro).
De weg naar de stad is veel minder indrukwekkend, beklemmend, dan de vorige keer. Niet alleen ben ik nu ‘t nodige (en erger) gewend, er is nog niet een tiende van de mensen en ‘t is warmer, dus ziet het er ook minder triest uit. Desalniettemin komen we door enorm trieste, deprimerende buurten.
Ik zit in een ander hotel dan de vorige keer. Iets minder basic en net iets minder dicht bij het station. Maar nog steeds in dezelfde wijk. En ook nu is ‘t een ratjetoe van straatverkopers en kraampjes, geldwisselaars, tweedehandskledingverkopers en vooral veel oude elektronica. Ik loop langs dezelfde markt als de vorige keer. Nu staan bij de bloedkokkels en oestertjes eters: de meisjes steken met een oestermes de oesters open. Zonder de bijbehorende handschoenen. Ze zijn bijzonder snel en vaardig: ze steken de schelp open, de bloedkokkel wordt schoongespoten met water uit een anderhalve literfles met een gaatje in de dop. Vervolgens geeft ze ‘m af en de eter giet er wat azijn met uien enzovoorts op en slobbert ‘m op. Ik blijf vol verbazing dat een snack die zo risicovol is (hepatitus in soorten, tyfus etc.) hier gewoon gegeten wordt, en dan ook nog rauw!
Dit eind van de markt is trouwens de ergste gribus, met een armoede en viezigheid die doet vermoeden dat mensen niets te verliezen hebben. Dat voelt niet heel tof, dus ik loop terug richting station, waar ik meteen na ‘t inchecken in mijn hotel een lekker bord linguini met garnalen heb gegeten, met op de achtergrond een knapperend haardvuurtje. Een enorme tegenstelling!
Langs de grote avenue liggen allerlei reisbureaus en elektronicawinkels, waar straatverkopers voor zitten, met usb-sticks, vanuit auto’s laptops aangekoppeld hebben om mensen te helpen hun data om te zetten of computerproblemen op te lossen. Omdat ik in de verste verte niets als een supermarkt heb kunnen vinden, koop ik water bij een straatverkoper (even checken, dop is nog verzegeld?) en een chocoladecroissant bij een bakkerijtje. Meer heb ik niet nodig.
Als ik tegen de avond terugkom in mijn hotel, hebben ze voor mij een chauffeur weten te strikken. In mijn beste Frans spreek ik met hem de prijzen door. Net iets duurder dan ik in gedachten had, maar ik heb geen zin om voor die paar euro per dag moeilijk te doen. En dus is ‘t rond: de 25e en 26e ga ik naar Andasibe national park om daar wildlife te spotten, hahaha. Mijn hotel hou ik maar gewoon aan, dan kan de koffer hier blijven staan.
Maar morgen eerst maar eens Tana en zien dat ik niet in de achterbuurten beland!